Je bent nu op de Engelse pagina. Wil je naar de Nederlandse pagina? Klik dan hier.

Uitdagingen bij het planten van een bos

Bij de aanplant van bossen in Nederland hebben we te maken met verschillende uitdagingen. Wat zijn de belangrijkste? En hoe gaan we daar samen met onze projectpartners mee om?

Een gevarieerd bos planten

Bij Trees for All planten we gevarieerde bossen, die uit verschillende boom- en struiksoorten bestaan. Deze bossen zijn namelijk beter bestand tegen uitdagingen in de toekomst, zoals (klimaat)verandering, droogte, ziektes of plagen. We starten bij de aanplant daarom vaak met tien of meer boom- en struiksoorten. Ook planten we soms grote groepen van één boom- of struiksoort bij elkaar. Zo zorgen we ervoor dat de verschillende soorten na tientallen jaren nog steeds in het bos aanwezig zijn. Uit een groep van één soort worden uiteindelijk meerdere bomen groot.

Daarnaast bestaan er uitdagingen die we nooit helemaal kunnen voorkomen. Maar we kunnen wél preventief actie ondernemen om de overlevingskansen van de aanplant zo groot mogelijk te maken. Hoe doen we dat?

bosaanplant

1. Droogte

Door klimaatverandering hebben we ook in Nederland steeds vaker te maken met lange periodes waarin weinig tot geen regen valt. In combinatie met hoge temperaturen zorgt dit ervoor dat de bodem uitdroogt en dat de bomen geen water meer kunnen opnemen. En dat kan ervoor zorgen dat de jonge boompjes niet overleven.

Onze projectpartners nemen daarom verschillende maatregelen op de plantlocaties. Welke maatregelen dat zijn, hangt af van de plantlocatie en de boomsoorten.

Sommige partners zaaien de grond vooraf in met graan of een graskruidenmengsel. Hierdoor is de bodem bedekt en beter beschermd tegen uitdroging. Bijkomend voordeel is dat de extra beschutting de biodiversiteit vaak een boost geeft: er komen allerlei planten en dieren op af.

Krijgen de bomen een plek op ‘arme’ bodems, zoals voormalige landbouwgrond? Dan kan het nodig zijn om de grond van tevoren te bewerken met een organische stof. Dit is een vorm van compost en mineralen. Door deze vruchtbare toevoeging krijgen de boompjes een goede start. De bodem neemt het regenwater beter op en kan dit ook langer vasthouden.

2. Verruiging

Soms zijn de percelen waar we bos aanplanten sterk verruigd. Er groeien dan bijvoorbeeld bramen, brandnetels, distels en kleefkruid. Deze ruigtekruiden kunnen ervoor zorgen dat de jonge bomen niet goed kunnen groeien. De druk kan zelfs zo hoog zijn dat de jonge boompjes stikken, doordat ze niet genoeg licht en ruimte krijgen.

Daarom is het soms wenselijk dat onze projectpartners deze vegetatie wegmaaien. Na ongeveer één à twee jaar is dit niet meer nodig, omdat de jonge bomen dan groot genoeg zijn om het zelf op te nemen tegen kruiden en gewassen.

graan inzaaien

Een andere optie om verruiging tegen te gaan, is door graan te planten. Denk aan winterrogge. Dat doen bijvoorbeeld onze projectpartners Limburgs Landschap en Stichting ARK Natuurontwikkeling. Het graan voorkomt dat ruigtekruiden kunnen groeien, maar geeft wel genoeg ruimte aan de bomen. Daarnaast beschermt het de grond tegen uitdroging. Naarmate de bomen groter worden, wordt het graan verdrongen. Tot die tijd helpt het de bomen en in de winter is het prima voedsel voor kleine zoogdieren en vogels.

3. Vraat door dieren

Een andere reden waardoor bomen hun eerste fase soms niet overleven, is door vraat van dieren, zoals herten of reeën. Maar gelukkig zijn bomen weerbarstiger dan je denkt! Eet een hert of ree één takje op? Dan groeien de andere takken gewoon verder. En nemen ze een hap van de top van de boom? Dan nemen de zijscheuten van de boom de groei over.

Als een boom zo’n 1,20 meter hoog is, kunnen herten en reeën niet langer bij de bovenste scheuten komen. We noemen dit punt de vraatlijn. Vanaf dit punt kunnen de bomen zonder veel moeite verder groeien. Wel blijft de stam kwetsbaar voor geknabbel of vegen van een gewei. En ook dat kan ervoor zorgen dat een boom dood gaat.

zwijn

Kortom, voordat we bomen planten, bepalen we samen met onze projectpartner of de aanplant bescherming nodig heeft tegen vraat. De bosbeheerders kunnen de bomen bijvoorbeeld met kokers beschermen of een bosperceel tijdelijk omheinen met een raster.

Een beetje vraatschade door bijvoorbeeld hazen en konijnen kunnen we niet voorkomen. Dit is niet erg: een beetje uitval in een bos hoort erbij en is een natuurlijk proces. De lege plekken die ontstaan, worden al snel opgevuld door de overige bomen en struiken.

De juiste boom op de juiste plek

De boom- en struiksoorten die we planten, kiezen we heel bewust. We gebruiken daarbij de Rassenlijst Bomen. Hierop staan alle in Nederland voorkomende boomsoorten, met daarbij hun herkomst. Bij voorkeur kiezen we boomsoorten die van oudsher in Nederland voorkomen. Oftewel: inheemse boomsoorten. Denk daarbij aan soorten als de linde, gagel, mispel, fladderiep, zoete kers en de haagbeuk. Maar helaas zijn er van deze bomen te weinig beschikbaar om voldoende zaden te kweken om nieuw bos aan te planten.

Een goede tweede optie is het planten van bomen die voortkomen uit zogenaamde ‘geselecteerde herkomsten’. Dit zijn bomen die zo’n 200 tot 250 jaar oud zijn en waarvan hun oorspronkelijke herkomst in andere Europese landen ligt, zoals Italië of Frankrijk. In de afgelopen eeuwen zijn er veel zaden van bomen uit dit soort landen in Nederland geplant, omdat er in Nederland te weinig zaadbronnen beschikbaar waren.

De geselecteerde herkomsten hebben de afgelopen eeuwen laten zien dat ze het goed doen in ons land. Inmiddels zijn veel van dit soort beplantingen streekeigen geworden, die goed passen bij het landschap en de lokale ecologie. Bovendien voelen talloze planten en dieren zich hier thuis!

Lees hoe wij de bomen selecteren

Andere beheermaatregelen

Door de bovengenoemde uitdagingen is er bij de aanplant van nieuw bos altijd sprake van een beetje uitval. Dat hoort erbij. Is er significante uitval, waarbij meer dan 15% van de aanplant niet overleeft? Of dreigen soorten te verdwijnen? Dan worden dode bomen vervangen door nieuwe boompjes. We noemen dit ook wel inboeten. Deze aanpak is vooral nodig als specifieke boom- en struiksoorten uit het nieuwe bos dreigen te verdwijnen die belangrijk zijn voor de variatie, het lokale klimaat en de biodiversiteit.

Daarnaast besluiten sommige projectpartners het bos uit te dunnen. Dat klinkt misschien tegenstrijdig, maar het snoeien of kappen van een aantal bomen kan de biodiversiteit juist bevorderen. Hoe dat zit? Bomen strijden onderling om de ruimte die in een bos beschikbaar is. Er zullen dus altijd bomen uitvallen.

Tegelijkertijd is het belangrijk dat er genoeg variatie in het bos blijft bestaan. Dreigt een belangrijke soort te verdwijnen wanneer bosbeheerders niets doen? Dan kan uitdunnen een keuze zijn om ervoor te zorgen dat de belangrijke soort óók in het bos blijft staan. Vanzelfsprekend worden alleen de boomsoorten uitgedund die al voldoende in het bos aanwezig zijn en blijven.

Wil je meer weten over onze visie op boskap? Lees dan onze veelgestelde vragen over bomen.