Zo plant Trees for All de juiste boom op de juiste plek
07 februari 2023
07 februari 2023
Verschillende nieuwswebsites publiceerden de laatste jaren artikelen met de strekking dat ’in Nederland massaal de verkeerde bomen worden geplant’. Logisch dus dat je je afvraagt hoe we daar bij Trees for All mee omgaan. Planten wij wel de juiste bomen? En hoe weten we dat we het goede doen? In dit artikel leggen we uit welke keuzes we maken bij de aanplant van bomen in Nederland en waarom.
Trees for All steunt tientallen boomaanplant- en herbebossingsprojecten in Nederland en in het buitenland. Die projecten kiezen we zorgvuldig op basis van onze criteria voor Nederlandse projecten en buitenlandse projecten.
Voorop staat dat alle projecten brede impact hebben. Ze dragen dus bij aan een beter klimaat, meer biodiversiteit én een gezonde leefomgeving. Daarvoor is het essentieel dat we de juiste boom op de juiste plek planten, en bomen op de juiste manier beheren.
Bij de keuze voor de bomen en struiken die we in Nederland planten, gebruiken we daarom de volgende uitgangspunten:
Wat betekent dat in de praktijk?
Allereerst zet Trees for All zich in voor de aanplant van gevarieerde bossen, waar verschillende soorten bomen en struiken groeien. Dat is niet zonder reden. Vroeger zijn in Nederland veel monoculturen aangeplant. Deze bossen bestaan uit slechts één of enkele boomsoorten en zijn daardoor kwetsbaar voor de gevolgen van klimaatverandering. Hierdoor zijn bomen vatbaarder voor ziektes of plagen. Bovendien hebben ze weinig meerwaarde voor de biodiversiteit.
In Nederland planten we daarom gemiddeld 15 tot 20 verschillende boom- en struiksoorten per project aan. Zo ontstaan gevarieerde bossen, die een stuk stabieler en klimaatbestendiger zijn dan monoculturen. Krijgt één soort het lastig in de toekomst? Dan vullen de overige soorten opgevallen plekken in het bos in.
We planten de bomen in samenwerking met onze projectpartners door heel het land. Daarvoor onderzoeken we eerst welke soorten al op en rondom een projectlocatie voorkomen. Ook bekijken we welke soorten in het gebied thuishoren, maar mogelijk nog ontbreken. Zo zorgen we ervoor dat de bomen meerwaarde hebben voor het klimaat, de biodiversiteit en onze leefomgeving.
Dit betekent dat we kiezen voor inheemse bomen en struiken. Dit zijn soorten die van nature in een bepaald gebied of in een bepaalde regio voorkomen. Inheemse soorten zorgen voor meer leven boven én onder de grond. Ze zijn het thuis van allerlei insecten, vogels, zoogdieren en schimmels, omdat ze al eeuwen op een bepaalde plek groeien. Al die lokale dieren en schimmels hebben zich aan de inheemse soorten aangepast. Sterker nog, inheemse plant- en diersoorten komen relatief veel minder voor rondom uitheemse boom- en struiksoorten.
De inheemse bomen en struiken die we planten, hebben bij voorkeur een autochtone herkomst. De herkomst is de plek waar boomkwekers de zaden vandaan halen om daaruit de bomen te kweken. Autochtoon betekent dat bomen of struiken gekweekt zijn uit zaden van nakomelingen van bomen die zich na de ijstijd ergens in Nederland hebben gevestigd. De meidoorn is hier een voorbeeld van. Ze worden ook wel wilde bomen en struiken genoemd.
Een voorbeeld: een sleedoorn is een inheemse soort. Deze kan gekweekt zijn met zaden van een plek in Nederland waar al eeuwenlang sleedoorns groeien (autochtoon). Het kan ook zijn dat de zaden verzameld zijn op een plek in het zuiden van Europa (niet autochtoon). De sleedoorn is dan nog steeds een inheemse soort, maar de herkomst is verschillend.
Wij vinden het belangrijk om in zulke gevallen bomen en struiken met een autochtone herkomst te planten, omdat die meer waarde hebben voor de lokale biodiversiteit. Insecten bijvoorbeeld, passen zich aan de bloeiperiodes van een sleedoorn of andere struik aan. Een sleedoorn met een herkomst uit Zuid-Europa bloeit eerder en is daardoor geen goede match met de insecten hier. Een sleedoorn met een herkomst uit Nederland wel.
Bij het bepalen van de bomen en struiken die we planten, gebruiken we de Nederlandse Rassenlijst Bomen. Hierin staan alle boom- en struiksoorten die goed in Nederland kunnen groeien, inclusief de verschillende herkomsten om zaden te winnen.
Van bijna elke boom- of struiksoort zijn door heel Nederland autochtone opstanden te vinden, zoals bossen, houtsingels of hagen. Ook al deze opstanden staan vermeld in de Rassenlijst Bomen. Door het gebruik van de Rassenlijst kunnen we de genetische kwaliteit van bomen en struiken waarborgen en kunnen we de herkomst altijd traceren.
In de Rassenlijst Bomen staan ook de opstanden vermeld die niet autochtoon zijn, maar waarvan bijvoorbeeld de kwaliteit van het hout erg goed is. Deze ‘bosbouwkundige herkomsten’ kunnen ook van andere landen komen. Ze worden bijvoorbeeld gekozen als het belangrijk is om bomen te planten waarvan de stammen recht groeien.
Het planten van bomen en struiken met een autochtone herkomst is op de ene plek crucialer dan op de andere. In de buurt van natuurgebieden en oude boskernen vinden we dit bijvoorbeeld erg belangrijk om ervoor te zorgen dat ‘onze bossen’ goed aansluiten bij de lokale biodiversiteit. Ook zorgen we er op deze manier voor dat de autochtone opstanden ook echt autochtoon blijven.
Het planten van bomen in een stedelijke omgeving is een ander verhaal. Omdat dit geen natuurlijke omgeving is, is het hier iets minder belangrijk om autochtone bomen en struiken te planten. Sterker nog, hier kan het juist van belang zijn om andere soorten te planten, omdat het klimaat in de stad zo anders is dan daarbuiten. Zo is het klimaat in steden sneller heter en droger dan daarbuiten, wat ook wel het ‘hitte-eilandeffect’ wordt genoemd.
Wat ook meespeelt, is dat autochtoon plantmateriaal vooralsnog schaars is. Ook is er niet van elke soort een autochtone herkomst bekend. Kwekers in Nederland zijn hard bezig om meer autochtoon plantmateriaal te kweken met het oog op de toekomst. Maar kweken duurt lang; tussen de periode van het oogsten van het zaad tot het planten van het boompje zit maar liefst drie jaar.
Wij sluiten het planten van uitheemse soorten of niet-autochtoon plantmateriaal dus niet uit, mits deze keuze zorgvuldig onderbouwd is. Daarnaast streven we ernaar dat de hoeveelheid niet-autochtoon of uitheems plantmateriaal niet meer dan 5 tot 10% beslaat van het totaal aantal bomen dat we binnen één project planten.
Wel is het met oog op klimaatverandering belangrijk om na te denken over de vraag hoe ons klimaat er over 50 tot 100 jaar uitziet, wanneer de bomen die we nu planten volgroeid zijn. Het lastige is dat dit nog erg onzeker is. Stel, ons klimaat wordt een stuk warmer en natter. In dat geval zal bijvoorbeeld de grove den, die veel in Nederland voorkomt, hier misschien niet meer kunnen groeien.
Daarom is het belangrijk om zogenoemde klimaatbestendige of klimaatslimme soorten te planten. Dit kunnen zowel inheemse of uitheemse soorten zijn. Het zijn soorten die een belangrijke rol kunnen spelen in het bos van de toekomst. Ze hebben zich goed aangepast aan de huidige groeiomstandigheden, maar ook aan die van een veranderend klimaat. Onder andere Wageningen Universiteit doet hier al veel onderzoek naar. Wij passen dit soort onderzoeken ook toe bij de aanplantkeuzes die we maken.
Inheemse soorten zoals ratelpopulier, veldesdoorn en wintereik horen bijvoorbeeld in het lijstje van klimaatbestendige soorten. Deze soorten planten we al veel aan en worden mogelijk steeds belangrijker in de bossen van de toekomst. Ook ingeburgerde soorten zoals tamme kastanje en walnoot worden bestempeld als klimaatbestendig. Tot slot plant een aantal van onze partners al op zeer kleine en gecontroleerde schaal uitheemse soorten, zoals elsbes en boomhazelaar.
Zoals je ziet, komt er veel kijken bij het planten van sterke, klimaatbestendige bossen. Daarom werken we nauw samen met onze partners door het land. Samen monitoren we elk project nauwkeurig en sturen we bij waar nodig. Zo zorgen we ervoor dat de bomen nu én in de toekomst positief bijdragen aan het klimaat, de biodiversiteit en onze leefomgeving!